Grensoverschrijdende vuilvrachten
In het Benedenscheldebekken komt de afvoer van een belangrijk deel (10.103 km²) van het Scheldebekken bij elkaar. Het betreft de totaliteit van de afvoer van de Nete, de Dijle (inclusief Demer), de Zenne, het beperkte aantal zijbeken die stroomopwaarts Dendermonde rechtstreeks in de Bovenschelde uitwateren, en het Benedenscheldebekken zelf.
Een aantal waterlopen monden uit in de kanalen die het bekken doorsnijden. De afvoer van Leie en Bovenschelde wordt gemiddeld voor ongeveer 2/3de naar belangrijke kanalen afgevoerd. Een aantal kanalen staan op hun beurt via een sluizensysteem in verbinding met de Schelde. Eén van deze kanalen – de Schelde-Rijnverbinding – voert daarbij water af buiten het Benedenscheldebekken (naar het Nederlands deel van het Maasbekken). Via het Albertkanaal en het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten kan Maaswater de Schelde bereiken. Omwille van belangrijke captaties (o.a. voor drinkwaterproductie) bereikt het grootste deel van dit debiet echter de Schelde niet.
Zeer belangrijk voor het Benedenscheldebekken vormt de tijwerking. Zowel de Schelde als een aantal zijrivieren, namelijk de tijgevoelige Durme en de Rupel, behoren tot het estuarium en ondervinden getijdeninvloed. In Antwerpen bedraagt het bovendebiet gemiddeld nog slechts een paar procent van de waterbeweging. De rest wordt geleverd door de op en neer gaande eb- en vloeddebieten. Er is dan ook een zeer belangrijke continue uitwisseling met het Nederlandse deel van het Schelde-estuarium.
De complexiteit van de berekeningen van grensoverschrijdende vuilvrachten maakt dat er slechts op grote lijnen uitspraken kunnen worden gedaan.
Algemeen tonen de inschattingen wel aan dat er de laatste jaren een daling waar te nemen is van de drukken op de Zeeschelde voor de parameters chemisch zuurstofverbruik (CZV), stikstof (N) en fosfor (P).