Reliëf
'Op het raakvlak van twee landschappen'
De hoogte binnen het bekken van de Brugse Polders varieert tussen 0 en 50 m TAW.
Het noordelijk gelegen poldergebied vertoont een micro-reliëf van kreekruggen en lagergelegen poel- of komgronden (0 - 5 m TAW). De polderwaterlopen hebben weinig verval, zijn relatief ondiep en voeren het overtollige hemelwater gravitair af naar zee. Er kan alleen geloosd worden als het peil in de polderwaterlopen hoger staat dan het zeepeil.
Het zuidelijke deel van het bekken behoort tot de zandstreek bestaande uit de Vlaamse Vallei met zijn dekzandruggen en cuesta's en het interfluvium tussen de kustvlakte en de Leie. De afwatering gebeurt door het nog relatief natuurlijke bekenstelsel in de zandstreek ten zuiden van Brugge.
Hier stromen de typische laaglandbeken. Ze zijn van nature ondiep ingesneden, kennen een klein verval en een geringe stroomsnelheid wat ze reeds vanaf de bovenloop een min of meer meanderend verloop geeft (vb. Jabbeekse Beek, Kerkebeek, Rivierbeek-Hertsbergebeek, Sint-Trudoledeken, Ede).
De waterafvoer gebeurt onrechtstreeks via verschillende kanalen naar de Noordzee.