Polders en laaglandbeken: 2 verschillende streken
Het waterlopenstelsel in de noordelijke kustpolders is man-made en een wirwar van sloten, grachten, geleden, zwins en vaarten met weinig of geen verval. Het poldergebied ligt onder het vloedpeil van de zee en als gevolg van historische bedijkingen op vandaag volledig afgesloten van de invloed van uit zee. Het is vlak maar kent subtiele accenten inzake microreliëf: iets lagergelegen komgronden en iets hoger gelegen kreekruggen bepalen het landbouwgebruik en hierop afgestemd het waterbeheer. In de polders wordt het water kunstmatig op een vooropgesteld peil gehouden. Op gering diepte vindt men brak water in de ondergrond.
De zuidelijke zandstreek wordt gekenmerkt door vele laaglandbeken die uitmonden in een kanaal. Deze zijn in oorsprong natuurlijk maar werden op hun midden- en benedenlopen veelal rechtgetrokken. Heel wat oevers werden verstevigd met doorgaans harde materialen. Elk beekstelsel vertakt zich net als een boom, van monding naar stroomopwaarts toe. Zo loopt bijvoorbeeld het Zuidervaartje, dat het water ontvangt van de Kerkebeek, de Lijsterbeek en het Sint-Trudoledeken, eerst rond Brugge, daarna evenwijdig met de Damse Vaart om uiteindelijk via een sifon onder het Schipdonkkanaal uit te monden in het Leopoldkanaal te Damme. De Jabbeekse Beek watert uit in het Kanaal Brugge-Oostende. De Rivierbeek en enkele kleinere beken monden uit in het Kanaal Gent-Brugge. De Assebroekse Meersen worden ontwaterd door middel van bemaling naar het kanaal Gent-Brugge. De Ede mondt uit in het Schipdonkkanaal.